AY seinen met zichtbare overstraling, foto VRS
Een lichtsein dient om de machinist informatie te geven omtrent de route of snelheid waarmee hij een bepaald baangedeelte mag berijden.
Hij moet deze informatie tijdig krijgen en het seinbeeld mag geen aanleiding geven tot verkeerde interpretatie. Dit houdt o.a. in dat het lichtsein van voldoende lichtsterkte moet zijn, onder alle weersomstandigheden zichtbaar en goed gericht. Het sein moet op relatief grote afstand zichtbaar zijn en blijven tot de plaats waar het sein is opgesteld.
Lichtseinen tonen lichten of combinaties daarvan. De lichten zijn vaak geplaatst voor een groot zwart achtergrondschild, om de zichtbaarheid ervan te vergroten. Lichtseinen kunnen veel informatie geven, bijvoorbeeld of het veilig is door te rijden, én hoe snel gereden kan worden, én wat de stand van het volgende sein zal zijn. Die informatie wordt getoond d.m.v. een kleur, rood, geel of groen, al of niet knipperend en een cijfer of letter bestaande uit witte lichten om aanvullende informatie te tonen.
Het sein moet op relatief grote afstand zichtbaar zijn en blijven tot de plaats waar het sein is opgesteld. Het lichtsein geeft daarom een lange smalle lichtbundel, in tegenstelling tot seinen die voor het wegverkeer dienen (overwegseinen en verkeerslichten). Het is daarom een vereiste dat het sein goed gericht is. Bij seinplaatsing in bogen kan de situatie ontstaan dat de machinist zich niet voortdurend in de lichtbundel van het sein bevindt, omdat deze te smal is.
In die gevallen worden zogenaamde spreidlenzen toegepast, waardoor de bundel breder maar de lichtsterkte lager wordt.
Zichtbaarheidseisen
In Nederland geldt formeel de eis uit de Regeling Spoorwegverkeer:
Artikel 27
Seinen zijn voor de bestuurder zodanig zichtbaar dat hij afhankelijk van de plaatselijke snelheid in staat is die tijdig waar te nemen en daarop op passende wijze te reageren.
en de bepaling in AV 133.1
2.4.2 Zichtbaarheidseisen
2.4.2.1 Zichtbaarheidsafstand
Seinen moeten zichtbaar zijn op een minimale afstand die overeenkomt met 9 sec. bij de ter plaatste maximaal toegelaten snelheid met een minimum van 200 m.
Die 9s eis is een soort praktijknorm, internationaal komen waarden voor tussen de 8 en 10 seconden. Die tijd is opgebouwd uit de tijd die nodig is om:
1. Het sein dat voor de trein bestemd is te identificeren
2. Het seinbeeld te lezen
3. Het seinbeeld te interpreteren
4. En de opdracht die het sein geeft uit te voeren.
Daar komt nog een hoop ergonomie bij kijken, want de zichtbaarheid van een lichtsein voor het menselijk oog wordt o.a. bepaald door de lensdiameter, de helderheid en kleur van de lichtbron, omgevingsfactoren etc. Literatuur suggereert dat ergens tussen de 400m en 800m de grens van de zichtbaarheid ligt. 400m correspondeert met de afstand die een trein aflegt met 160 km/h. Hoogstwaarschijnlijk is daarop de “praktijknorm” gebaseerd dat het waarnemen van lichtseinen boven de 160 km/h problematisch wordt en vanaf 200 km/h eigenlijk niet meer kan. Een norm daarvoor lijkt overigens niet te bestaan.
Bronnen en Links
1. Regeling spoorwegverkeer
2. AV 133.1
3. European Railway Signalling, hoofdstuk 4.7
4. Fundamentals of sighting Signals, Peter Burns, 2009