Rijwegintegriteit
Rijwegbeveiliging of Rijwegintegriteit is de de functie die garandeert dat rijwegen, de stukken spoor die voor een trein gereserveerd worden (zie treinseparatie) veilig bereden kunnen worden, en daardoor zorgt voor het uitsluiten van ontsporingen door onderbrekingen in het doorgaande spoor, bijv. op infra onderdelen die ‘bewogen kunnen worden’ zoals een niet aansluitende wisseltong of een brug.
De formele eis luidt:
Voordat een trein toestemming krijgt om over een baanvak te rijden: a) moet worden aangetoond dat het baanvak veilig is (om ontsporing te voorkomen en om conflicten te voorkomen met voor andere treinen gegeven rijtoestemmingen), en b) het baanvak moet worden bewezen vrij te zijn van ander verkeer (om botsingen te voorkomen), behalve in omstandigheden waarin een trein een bezet baanvak mag binnenrijden.
De term "veilig" verwijst naar een beperkt aantal veiligheidseisen, voornamelijk met betrekking tot de positie en vergrendeling van wissels en de routering van andere treinen. Seinwezensystemen controleren bijvoorbeeld meestal niet dat de lijn vrij is van obstakels, of dat het profiel van vrije ruimte correct is en de baan fysiek stabiel is.
De eis betekent dus o.a. dat wissels, bedienbare spoorafsluitingen, beweegbare bruggen e.d. in de rijweg zijn in de juiste stand gebracht en dat deze rijweginrichtingen zijn vastgelegd, d.w.z. tijdelijk onbedienbaar. Aan de genoemde voorwaarden moet voldaan worden totdat de trein het betreffende gevaarpunt geheel is gepasseerd. Een voor het rijden van de trein vastgelegde inrichting wordt weer bedienbaar als de trein deze geheel is gepasseerd. Het vrijmaken van inrichtingen gelegen in de resterende rijweg van de trein is als veiligheidshandeling slechts toegestaan als mag worden aangenomen, dat de trein tot stilstand is gekomen. Een eenmaal tot stilstand gekomen trein mag niet zonder toestemming verder rijden.
Op emplacementen zou op een wissel een trein kunnen ontsporen als het wissel niet geheel in de eindstand ligt, of als het onder de trein zou kunnen omlopen. De emplacementbeveiliging stuurt bij het instellen van een rijweg alle benodigde wissels in de gevraagde stand, als aan de voorwaarden daarvoor voldaan is en vergrendelt daarna de wissels totdat de rijweg wel vrijgegeven of herroepen is. Voordat het wissel omgelegd kan worden, het hetzij visueel, hetzij door een spoorvrijmeldingssysteem worden vastgesteld dat het wissel niet door een trein bezet is. Vergelijkbare voorwaarden gelden voor het controleren en vergrendelen van andere "spoortoestellen", bijvoorbeeld beweegbare bruggen, in de rijweg.
Op de vrije baan beperkt het garanderen van het intact zijn van de rijweg zich tot de controle dat beweegbare installaties, bijvoorbeeld bruggen, gesloten en vergrendeld zijn, zodat het risico van ontsporingen is uitgesloten. In sommige landen (niet in Nederland) wordt ook gecontroleerd dat de beveiligingsinstallaties voor kruisende verkeerssoorten, met name overwegen en overpaden, op tijd geactiveerd en in werking zijn.
Er zijn echter ook risico's met betrekking tot het niet onderbroken zijn van het doorgaande spoor die niet in de spoorwegbeveiligingssystemen, maar door andere Veiligheidsmanagement systemen worden afgedekt, zoals het risico van een spoorstaafbreuk, een obstakel binnen het PVR of ontsporing door onjuist spoorligging of defecte spoorconstructies.
Links en bronnen:
- "Spoorwegveiligheid bij de Nederlandse Spoorwegen", NS Railinfrabeheer Systeemontwikkeling Treinbeveiliging, 25-1-1999, ter gelegenheid van het IRSE seminar "Managing the Interface".
- "Filosofie, principes, functies en systemen voor de Nederlandse spoorwegbeveiliging", IRSE Nederland, 2012
- IRSE Fundamental TCS requirements 2.01 Conditions for giving a movement authority
Laatste aanpassing: 1 april 2023